Een erg grappige video om enkele basiszinnen te leren. Met verschillende accenten!
Un vídeo muy divertido para aprender algunas frases básicas. ¡Con distintos acentos!
Easy Dutch 1 – Basic phrases from the streets
Let op het verschil tussen woordaccent (als ze de woorden los uitspreekt) en zinsaccent (als ze de hele zinnen uitspreekt). Hoewel ze de zinnen soms emfatisch uitspreekt, hebben die meestal alleen één of twee accenten.
Sleutel: vet = zinsaccent; onderstreept = woordaccent; [E.] = emfatisch
Hallo, goedemiddag!
(Goeiemiddag!)
Hoi!
Goedemorgen! (Goeiemorgen!)
In het Nederlands zeg je ‘ja’ - JA
en in het Nederlands zeg je ‘nee’ - NEE
Dit is héél goed!
Dat is slecht
Ik wil het
Ik wil het niet
Ik hou(d) van het
Ik vind dat leuk
Nee, bedankt
Ja, ik snap het
Het is heel warm
Het is koud (E.)
Ik moet daar heen [gaan]
Wat moet ik nou zeggen, dan?
Vandaag
Gisteren
Altijd
Tot morgen (E.)
Goedenavond (Goeienavond)
Ik begrijp het niet
Sorry, excuseer mij?
Spreekt u Nederlands?
Begrijpt u mij?
Wie ben jij? (E.)
Ik ben een toerist
Spreekt u Engels?
Welterusten!
Ik kom uit Holland. Ja?
Ja. Hoe gaat het met jou?
Alsjeblieft
Wat is uw naam? (E.)
Mijn naam is Anneke (E.)
Het is mooi weer
Het weer is niet zo mooi vandaag
Wat is dit?
Waar is het?
Hier / Daar
Dit is een man (E.)
Dit is een vrouw
Dit is een kind
Dat zijn de mensen (E.)
Dit is een boom (E.)
Hoe heet het in het Nederlands?
Dat bedoel je?
Ja. Waar is het toilet. (E.)
Dat is het in het Nederlands
Hoe veel is het? [= Hoeveel] (E.)
Ik heb hulp nodig
Ik spreek geen Nederlands
Ik kom uit Duitsland
Pas op!
Ik wil het
Ik wil het niet
Ik kan het [doen]
Natuurlijk
Heel erg bedankt!
Ik weet het niet
Ik spreek jullie taal niet
Ik begrijp je niet
Ik zie je later. Tot ziens!
Fijaos en la diferencia entre el acento de palabra (cuando las pronuncia aisladas) y el acento de frase (al pronunciar la frase completa). Aunque a veces las pronuncia de forma enfática, las frases casi siempre tienen solo uno o dos acentos.
Clave: negrita = acento de frase; subrayado = acento de palabra; [E.] = pronunciación enfática
¡Hola, buenos días!
(al mediodía: 11.30- 17.00 h.)
¡Hola!
Buenos días (por la mañana: 07-11.30 h.)
En neerlandés 'sí' se dice 'JA'
y en neerlandés 'no' se dice 'NEE'
¡Eso está muy bien!
Eso está mal
Lo quiero
No lo quiero
Me gusta
Me gusta (= 'Lo encuentro agradable')
No, gracias
Sí, lo entiendo
Hace mucho calor
Hace frío
Tengo que ir allí
¿Qué tengo que decir?
Hoy
Ayer
Siempre
Hasta mañana
Buenas tardes, buenas noches (d. las 17 h.)
No lo entiendo
Perdone, ¿me disculpa?
¿Habla usted neerlandés?
¿Me comprende?
¿Quién eres tú?
Soy un turista
¿Habla usted inglés?
¡Que descanse! (al acostarse)
Soy de Holanda ¿Sí?
Sí. ¿Qué tal te va?
Aqui tienes / De nada
¿Cuál es su nombre? (¿Cómo se llama?)
Mi nombre es Anneke. (Me llamo Anneke)
Hace buen tiempo
El tiempo no es tan bueno hoy
¿Qué es esto?
¿Dónde está [ello]?
Aquí/ Allí
Esto es un hombre
Esto es una mujer
Esto es un niño
Esto son personas
Esto es un árbol
¿Cómo se dice en neerlandés?
¿Te refieres a eso?
Sí. ¿Dónde está el aseo?
Así se dice en neerlandés
¿Cuánto cuesta?
Necesito ayuda
No hablo neerlandés
Soy de Alemania
¡Cuidado!
Lo quiero
No lo quiero
Lo puedo [hacer]
Naturalmente, desde luego
¡Muchísimas gracias!
No lo sé
No hablo vuestra lengua
No te entiendo
Te veo más tarde. ¡Hasta la vista!
Easy Dutch – Best of Basic Phrases
Sleutel: vet = zinsaccent; onderstreept = woordaccent; [E.] = emfatisch
Ik vind het niet leuk
Ja, alsjeblieft / alstublieft
Nee, bedankt
Ja, ik begrijp het
Ik snap het niet
Sorry
Praat jij Engels? [E.]
Begrijp je me?
Wie ben jij?
Ik ben een toerist [E.]
Ik kom uit Duitsland
Ik kom uit Nederland
Waar kom jij vandaan? [E.]
Hoe is het met jou? Goed!
Hoe heet jij?
Het is mooi weer (enfático [hɛt], relajado [ət])
Het is niet zo mooi weer
Het is smoorheet
Het is koud
Het regent
Ik moet daar naartoe
Ik heb een taxi nodig
Nu
Vandaag
Gisteren
Morgen
Altijd
Hier
Tot later
Tot ziens
Tot morgen
Goedenavond
Goeienacht
Wat is dat?
Waar is dat? [E.]
Hier
Dit is een man, vrouw, kind [E.]
Dit zijn mensen [E.]
Dat is een boom
Hoe zeg je dat in het Engels
Waar is de WC [we'se]?
Hoveel kost dit?
Ik heb hulp nodig [E.]
Ik praat (spreek) geen Engels,
Ik spreek alleen (maar) sommige woorden
Let op
Ik kan het doen [E.]
Ik kan het niet doen
Ik kan het zien [E.]
Ik kan het niet zien
Natuurlijk
Dank je wel
Ik weet het niet
Ik spreek jouw taal niet
Ik versta je/jou niet
Ik begrijp je niet
Sorry
Ik heb honger [E.]
Graag gedaan
Ik heb graag…
Wie?
Wat?
Waar?
Waarom?
Wanneer?
Hoeveel? [los dos acentos son posibles]
Hoe lang?
Wat gebeurt er?
Ik heb geen idee
[Het] maakt niet uit
Maak je geen zorgen
Dat is goed
Ik ben verdwaald [E.]
Ik ben vergeten
Kan jij me helpen?
Ik heb mijn paspoort verloren
Kan u alstublieft langzamer praten?
De rekening alstublieft
Ik ben moe [E.]
Ik ben ziek [E.]
Ik verveel me [E.]
Ik moet nu gaan
Gezondheid!
Gefeliciteerd!
Veel succes!
Ik hou van jou [E.]
Ik vind je leuk [E.]
Clave: negrita = acento de frase; subrayado = acento de palabra; [E.] = pronunciación enfática
No me parece divertido
Sí, por favor (informal / formal)
No, gracias
Sí, lo comprendo
No lo entiendo
Lo siento
¿Hablas inglés?
¿Me comprendes?
¿Quién es usted?
Soy un turista
Soy de Alemania
Soy de Holanda (Países Bajos)
¿De dónde eres?
¿Qué tal te va? ¡Bien!
¿Cómo te llamas?
Hace buen tiempo
No hace tan buen tiempo
Hace bochorno
Hace frío
Llueve
Tengo que ir allí
Necesito un taxi
Ahora
Hoy
Ayer
Mañana
Siempre
Aquí
Hasta luego
Hasta la vista
Hasta mañana
Buenas tardes/noches
Buenas noches (hasta mañana)
¿Qué es eso?
¿Dónde está eso?
Aquí
Esto es un hombre, mujer, niño
Esto son personas (gente)
Eso es un árbol
¿Cómo se dice eso en inglés?
¿Dónde está el aseo?
¿Cuánto cuesta (esto)?
Necesito ayuda
No hablo inglés,
(tan) solo hablo algunas palabras
Cuidado
Puedo hacerlo
No puedo hacerlo
Puedo verlo
No puedo verlo
Naturalmente / Desde luego
Gracias (informal)
No lo sé
No hablo tu idioma
No te entiendo
No te comprendo
Lo siento / Perdón
Tengo hambre
De nada (= hecho con gusto)
Quisiera…
¿Quién?
¿Qué?
¿Dónde?
¿Por qué?
¿Cuándo?
¿Cuánto?
¿Cuánto tiempo?
¿Qué sucede?
No tengo ni idea
No importa / Da igual
No te preocupes
[Eso] está bien
Estoy perdido (me he perdido)
[Me] he olvidado
¿Me puedes ayudar?
He perdido mi pasaporte
¿Puede hablar más despacio por favor?
La cuenta, por favor
Estoy cansado
Estoy enfermo
Me aburro
Tengo que irme
¡Salud!
¡Felicidades!
¡Mucha suerte!
Te quiero
Me gustas