Sinterklaas
Sinterklaas of Sint-Nicolaas is de hoofdpersoon van het gelijknamige jaarlijkse volksfeest (oorspronkelijk een kinderfeest) dat op 5 december in Nederland (en in enkele voormalige Nederlandse koloniën), en op 6 december in België wordt gevierd. Het is gebaseerd op de traditie over de bisschop van Myra, Sint-Nicolaas, die vanaf de derde eeuw n.Chr. in Klein-Azië leefde.
De moderne vorm van het sinterklaasfeest komt waarschijnlijk voort uit het prentenboekje Sint Nicolaas en zijn knecht (1850) van de onderwijzer Jan Schenkman (1806 - 1863), maar het kinderfeest heeft een veel oudere oorsprong.
Het personage is een statige oude man met witte baard en haren, rode mijter en mantel. Hij rijdt op een witte schimmel, en heeft één of meer helpers, Piet(en).
In verschillende delen van Europa wordt het kinderfeest van Sint-Nicolaas eveneens gevierd, maar de invulling van de folklore verschilt per streek. De twee belangrijkste verschillen zijn de manier waarop Sinterklaas arriveert alsook het uiterlijk van zijn knecht.
Schoen zetten. In Nederland zet men ten minste vanaf de 15e eeuw de schoen. In eerste instantie gebeurde dat in de kerk en was de opbrengst voor de armen. Uit archiefstukken blijkt dat vanaf 1427 in de Sint-Nicolaaskerk in Utrecht schoenen werden gezet op 5 december, pakjesavond. Rijke Utrechters legden wat in de schoenen en de opbrengst werd verdeeld onder de armen op 6 december, de officiële sterfdag van de Heilige Nicolaas.
Uit de 16e eeuw bestaan beschrijvingen van het schoen zetten door kinderen in de huiskamer. Kunstschilder Jan Steen heeft in de 17e eeuw de sinterklaasochtend op twee schilderijen vastgelegd. Daarop is ook goed te zien wat de kinderen in hun schoen kregen. Vaak was dat naast speelgoed verschillende soorten snoepgoed zoals speculaas, kruidnoten, pepernoten, borstplaat, chocoladeletters, taaipoppen en marsepein. Dit zijn eeuwenoude lekkernijen die in traditionele vormen werden gemaakt. Als drank werd chocolademelk en warme bisschopswijn geschonken. Opvallend is dat vooral jongens een roe of zakje zout in de schoen vonden.
Tegenwoordig is het sinterklaasfeest een familiefeest en zetten kinderen hun schoen klaar vanaf het moment dat de Sint in het land is aangekomen. Traditioneel wordt de schoen bij de haard gezet, want Zwarte Piet komt vanaf het dak door de schoorsteen naar binnen. In woningen zonder schoorsteen wordt de schoen veelal gezet voor de verwarming, bij de voordeur, bij de achterdeur of bij een raam dat open kan. De volgende dag vinden de kinderen dan wat lekkers of een klein cadeautje in hun schoen. Het wordt op prijs gesteld als de kinderen iets terugdoen, en dus leggen ze vaak een tekening voor Sinterklaas en de Pieten in de schoen, of een wortel, hooi of suikerklontjes voor de schimmel van Sinterklaas. Ook zingen zij diverse sinterklaasliedjes bij de schoen om Sinterklaas te verwelkomen.
Pakjesavond is vooral een Nederlands fenomeen. In België kent men zoiets niet. Daar wordt gebruikelijk de ochtend van de zesde december uitgekozen als pakjesochtend. Liedjes worden hier gezongen op de avond dat kinderen hun schoentje zetten.
San Nicolás
Sinterklaas o San Nicolás es el personaje principal de la fiesta popular anual del mismo nombre (originalmente una fiesta infantil) que se celebra el 5 de diciembre en Holanda (y en algunas antiguas colonias holandesas), y el 6 de diciembre en Bélgica. Está basada en la tradición sobre el obispo de Myra, San Nicolás, que vivió desde el siglo III d.C. en Asia Menor.
La forma moderna de la fiesta de San Nicolás procede probablemente del cuento ilustrado San Nicolás y su criado (1850) del maestro Jan Schenkman (1806 - 1863), pero la fiesta infantil tiene un origen mucho más antiguo.
El personaje es un anciano solemne con pelo y barba canos, mitra y capa rojas. Monta un caballo blanco, y tiene uno o más ayudantes, los ‘Pericos’.
En distintas partes de Europa se celebra igualmente la fiesta infantil de San Nicolás, pero el contenido folclórico difiere en cada región. Las dos diferencias más importantes son la forma en que llega San Nicolás y la apariencia de su criado.
Poner el zapato. En Holanda se pone el zapato al menos desde el siglo XV. Al principio sucedía en la iglesia y lo recogido era para los pobres. De documentos de archivo se desprende que desde 1427 se ponían los zapatos en la iglesia de San Nicolás de Utrecht el 5 de diciembre, la tarde de los regalos. La gente rica de Utrecht ponía algo en los zapatos y lo recogido era repartido entre los pobres el 6 de diciembre, día oficial de la muerte de San Nicolás.
Del siglo XVI perviven descripciones de niños que ponen el zapato en el salón de su casa. El pintor Jan Steen plasmó en el siglo XVII la mañana de San Nicolás en dos cuadros. En ellos se puede ver bien lo que a los niños les pusieron en el zapato. A menudo se trataba de –además de juguetes– distintos tipos de golosinas como 'speculaas', 'kruidnoten' y 'pepernoten' [dos variedades de speculaas], azúcar a la crema, letras de chocolate, muñecos de ‘taai-taai’ y mazapán. Estas son las golosinas seculares que se hacían de forma tradicional. Para beber se servía chocolate con leche y vino caliente especiado. Es llamativo que sobre todo los chicos encontrasen un palo o un saco de sal en el zapato.
Actualmente la fiesta de San Nicolás es una fiesta familiar y los niños ponen el zapato desde el momento en que el Santo llega al país. Tradicionalmente el zapato se pone junto a la chimenea, pues Perico el Negro entra desde el tejado a través de la chimenea. En viviendas sin chimenea a menudo se pone el zapato delante de la calefacción, junto a la puerta de delante, la de detrás, o junto a una ventana que se pueda abrir. Al día siguiente los niños encuentran algo rico o un pequeño regalo en el zapato. Se aprecia mucho si los niños hacen algo a su vez, y así ponen a menudo en el zapato un dibujo para San Nicolás y los Pericos, o una zanahoria, heno o azucarillos para el caballo blanco de San Nicolás. También cantan varias canciones de San Nicolás junto al zapato para dar la bienvenida al santo.
Abrir los regalos por la tarde es sobre todo un fenómeno holandés. En Bélgica no se conoce algo así. Allí normalmente se escoge la mañana del 6 de diciembre para abrir los regalos. Y se cantan las canciones en la tarde en que los niños ponen los zapatos.
Sinterklaas ongelukjes (accidentes de San Nicolás)
Enlace a Wikipedia en neerlandés
Enlace a Wikipedia en castellano
Sinterklaasliedjes
Canciones de San Nicolás
Sinterklaas kapoentje
Sinterklaas kapoentje
gooi wat in mijn schoentje,
gooi [breng] wat in mijn laarsje
dank u [je], Sinterklaasje.
San Nicolás ‘caponcito’
San Nicolás ‘caponcito’
echa algo en mi zapatito,
echa algo en mi botita
gracias, San Nicolás.
Sinterklaas kapoentje
Sinterklaasje bonne, bonne, bonne
Sinterklaasje bonne, bonne, bonne,
gooi wat in mijn lege lege tonne,
gooi [breng] wat in mijn laarsje,
dank u [je], Sinterklaasje.
(gooi wat in de huizen
dan grabbelen we als muizen.)
San Nicolás, bueno, bueno, bueno
San Nicolás, bueno, bueno, bueno,
echa algo en mi tonel vacío, vacío,
echa algo en mi botita,
gracias San Nicolás.
(echa algo en las casas
que [lo] recogeremos como ratones.)
Siinterklaasje bonne bonne bonne
Hij komt, hij komt
Hij komt, hij komt,
de lieve goede Sint,
mijn beste vriend,
jouw beste vriend,
de vriend van ieder kind [iedereen].
Mijn hartje klopt,
mijn hartje klopt zo blij.
Wat brengt hij jou,
wat brengt hij mij,
wat brengt hij jou en mij?
Wie zoet was koek.
Wie stout was krijgt de roe.
Hij komt, hij komt…
viene, viene
[Ya] viene, [ya] viene,
el Santo cariñoso y bueno,
mi mejor amigo,
tu mejor amigo,
el amigo de todos los niños [de todos].
Mi corazón late,
mi corazón late tan contento.
¿Qué te trae a ti?
¿Qué me trae a mí?
¿Qué nos trae a ti y a mí?
Al que fue bueno bizcocho.
El que fue malo se lleva el palo.
[Ya] viene, [ya] viene…
Hij komt, hij komt…
Zie ginds komt de stoomboot
Zie ginds komt de stoomboot
uit Spanje weer aan.
Hij brengt ons Sint Nicolaas,
ik zie hem al staan.
Hoe huppelt zijn paardje
het dek op en neer!
Hoe waaien de wimpels
al heen en al weer!
Zijn knecht staat te lachen
en roept ons reeds toe:
‘Wie zoet is krijgt lekkers,
wie stout is de roe!’
Och lieve Sint Nicolaas,
kom ook eens bij mij.
En rijd alstublieft niet
ons huisje voorbij!
(En rijd toch ons huisje
vooral niet voorbij!)
(En rijd toch ons huisje
niet stilletjes voorbij!)
Sint Nicolaas, de bisschop,
schrijft op in zijn boek
al wat hij gehoord heeft
bij 't jaarlijks bezoek.
Wie zoet was, wie stout was
hij schrijft het erbij.
Wat zou hij wel schrijven
van jou en van mij?
Mira allí llega el barco de vapor
Mira allí llega el barco de vapor
de España otra vez.
Nos trae a San Nicolás,
ya lo veo de pie.
¡Cómo cabriolea su caballo
arriba y abajo de la cubierta!
¡Como ondean los gallardetes
a un lado y al otro!
Su criado se está riendo
y nos grita ya:
‘¡Quien sea bueno recibe algo rico,
quien sea malo el palo!’
Ay, querido San Nicolás,
ven también a mi casa.
¡Y por favor no pases
de largo nuestra casa!
(¡Y sobre todo no pases
de largo nuestra casa!)
(¡Y no te pases furtivamente
de largo nuestra casa!)
San Nicolás, el obispo,
escribe en su libro
todo lo que ha oído
en la visita anual.
Quién fue bueno, quién fue malo
él lo escribe allí.
¿Qué escribirá el buen santo
de ti y de mí?
Zie ginds komt de stoomboot
Wie komt er alle jaren
Wie komt er alle jaren
daar heel/weer uit Spanje varen?
Over de grote grote zee,
Sint Nicolaas, hoezee!
Wie heeft een zak vol koekjes,
speelgoed en prentenboekjes?
Wie brengt een zak vol lekkers mee?
Sint Nicolaas, hoezee!
¿Quién llega todos los años
¿Quién llega todos los años
navegando otra vez desde España?
Por el ancho ancho mar,
San Nicolás, ¡Qué bien!
¿Quién tiene el bolsillo lleno de galletas,
juguetes y libros con dibujos?
¿Quién trae el bolsillo lleno de cosas ricas?
San Nicolás, ¡Qué bien!