> Enlace a los PowerPoint de clase
> Enlace al PowerPoint de clase
Het eten (la comida)
[Mathilde van Doorne - VL]
De woning (la vivienda)
[Mathilde van Doorne - VL]
Het eten (la comida)
ontbijten (desayunar)
't ontbijt (el desayuno)
lunchen [= 's middags eten] (comer)
de lunch [= 't middageten, de middagmaaltijd] (la comida)
's avonds eten = (cenar)
't avondeten [= de avondmaaltijd] (la cena)
een hapje/snack eten (tomar un pincho)
een slokje drinken (beber un trago)
een trekje roken (fumar una calada)
een kopje koffie/thee drinken
een glas water/wijn/bier
(un vaso de agua/vino/cerveza)
een glas (warme/koude) (choco-)melk
(un vaso de leche/Cola-Cao caliente/frí@)
een frisdrank (un refresco)
een cola/colaatje (una coca-cola)
(een) appelsap (zumo de manzana)
(een) sinaasappelsap (zumo de naranja)
(een) (verse) jus [zjü:] d'orange
(zumo de naranja natural)
een boterham (una rebanada de pan)
met ham/kaas (con jamón/queso)
met pindakaas (con crema de cacahuete)
met boter-margarine (mantequilla-margarina)
en jam [zjəm] (y mermelada)
een broodje met ... (un bocadillo de)
beschuit met ... (biscote(s) con)
geroosterd brood met ... (pan tostado con)
een toast met... (una tostada con)
een gekookt eitje (un huevo cocido)
gebakken eieren met spek (huevos fritos con tocino)
heb je zin in iets zoets? (te apetece algo dulce)
heb je zin in iets hartigs? (te apetece algo salado)
yoghurt (=)
een stuk fruit (una pieza de fruta)
een appel/sinaasappel/banaan (manzana/naranja plátano)
het eerste gerecht (primer plato)
't nagerecht/dessert/toetje (postre)
't vlees (carne)
de vis (pescado)
de wijn (vino)
't ijsje (helado)
de rijst (arroz)
de spaghetti/macaroni (=)
de aardappel-en/ & -appels (patata)
't rundvlees (carne de vacuno)
de biefstuk (filete)
het varkensvlees (carne de porcino)
de kotelet (chuleta)
't gehakt (carne picada)
half om half (mitad vacuno mitad porcino)
't glas-glazen (vaso)
't plat bord/de platte borden (plato llano)
't soepbord-en (plato hondo)
't dessertbord-en (plato de postre)
de vork-en (tenedor)
't mes-sen (cuchillo)
de lepel-s (cuchara)
't servet-ten (servilleta)
De woning (la vivienda)
't huis-huizen (casa)
de tuin-en (jardín)
de flat-s (piso)
op de begane grond (en la planta baja)
op de eerste/tweede verdieping-en (en el primer/segundo piso)
I (één) hoog; II (twee) hoog (en el primero/segundo)
de hal-len [hɑl] (entrada)
de gang-en (pasillo)
de kamer-s (habitación)
de slaapkamer-s (dormitorio)
de woonkamer-s (salón)
de badkamer-s (baño)
't toilet-ten (aseo)
de WC-‘s (retrete)
de keuken-s (cocina)
't balkon-s (balcón)
't terras-sen (terraza)
't dak/daken (tejado)
de zolder-s (azotea)
de kelder-s (bodega/sótano)
de deur-en (puerta)
de voordeur-en (puerta principal)
de achterdeur-en (puerta de atrás)
de muur-muren (pared)
de vloer-en (suelo)
't plafond-s [= de zoldering-en] (techo)
't raam-ramen [= 't venster-s] (ventana)
de stoel-en (silla)
de tafel-s (mesa)
de lamp-en (lámpara)
de kast-en (armario)
de klerenkast (armario ropero)
de boekenkast (estantería)
nieuw/oud (nuevo/viejo)
(niet) gemeubileerd ((no) amueblado)
met/zonder meubels (con/sin muebles)
de ingerichte keuken (la cocina amueblada)
een inbouwkast/inbouwbed (un armario/cama empotrada)
- Jan woont in een huis met een grote tuin
(Jan vive en una casa con un gran jardín)
- Mijn flat heeft geen tuin, maar wel twee mooie balkons
(Mi piso no tiene jardín, pero sí dos balcones bonitos)
- Gijs woont op een kamer in een studentenhuis
(Gijs vive en una habitacion en un piso de estudiantes)
de huisgenoot/huisgenoten (el compañero de piso)
de huisgenote-s (la compañera de piso)
een flat delen met 3 huisgenoten
(compartir un piso con 3 compañeros [de piso])
- Theo moet zijn kamer delen met een kamergenoot
(Theo tiene que compartir su habitación con un compañero [de habitación])