C1 – In het café
Waar zitten Annemarie en Sandra?
Wat drinkt Sandra?
En Annemarie?
> Vind je rode wijn lekker?
> Wat heb je liever: rode wijn of bier?
> En hoe vind je witte wijn: lekker of niet lekker?
Wat doet Sandra op zaterdag?
Komt Annemarie ook naar de borrel?
Waarom geeft Sandra zaterdag een borrel?
> Wanneer ben je jarig?
> Geef je ook een borrel als je jarig bent, of een feestje?
Wat is het probleem tussen Annemarie en Karel?
En hoe vindt Sandra Karel?
Wat moet Annemarie nog doen?
Waarom?
> Moet je vandaag ook boodschappen doen?
> Krijg je vandaag ook bezoek?
C6 – In de supermarkt
Waar zitten Ron en Dick?
En wat doen ze?
Houdt Dick van vis?
> En jij, hou(d) je van vis of eet je liever vlees?
Wie gaat koken, Dick of Ron?
Wat gaat hij dan koken?
> Hou(d) je van groente?
> En vind je fruit lekker?
Wat kopen ze in de supermarkt?
Wie maakt het toetje?
Lust Ron ijs?
> Waar ben je dol op? [ijs, chocolade, snoep]
> Eet je liever Italiaans of Chinees?
> Drink je liever cola of sap?
C10 – Op de borrel
Wat is de situatie?
Wie komt aan?
Wat zegt Ron tegen sandra?
Wat neemt Ron mee voor Sandra?
> Koop je soms bloemen voor vrienden?
Hoe vindt Sandra de bloemen?
Wat wil Ron drinken?
> Lust je ook alcoholvrij bier, of heb je liever gewoon bier?
> Wat drink je meestal op een borrel?
> En wat drink je ‘s avonds als je uitgaat?
Wat zeg je in Nederland als je drinkt?
> En wat zeg je in Spanje?
> Ga je graag uit?