Onderschikkende voegwoorden - Conjunciones subordinantes
Wat zijn voegwoorden? (YouTube: ‘Video bij de les’)
Conjunciones coordinantes (sin posposición del verbo conjugado)
* en (y) > Ik sta op en we gaan boodschappen doen (Me levanto y vamos a hacer la compra)
* maar (pero) > Ik zou best willen, maar ik kan niet (Me gustaría, pero no puedo)
* of (o) > Wilt u koffie of thee? (¿Quiere usted café o té?)
* want (porque) > Ik ga naar bed want ik ben moe (Me voy a la cama porque estoy cansad@)
El adverbio ‘dus’:
El adverbio 'dus' ('por tanto') funciona en realidad como si fuera una conjunción '[en] dus' (['y] por tanto') y puede ir sin o con inversión S/V:
* [en] dus ([y] por tanto) > Ik ben moe [en] dus ik ga naar bed (Estoy cansad@, [y] por tanto me voy a la cama) > Ik ben moe [en] dus ga ik naar bed ( “ “ “ )
Adverbios y Conjunciones que no provocan inversión sujeto/verbo
* kortom (en resumen) [adverbio] > Kortom, we houden ermee op (En resumen, lo dejamos [= paramos])
-------------------------------------------
* (ook) al (aunque, si bien) [conjunción] > (Ook) al ben ik moe, ik ga toch naar de cursus (Aunque estoy cansad@, voy al curso)
* nauwelijks… of … (apenas… [cuando]…) [conjunción] > Ik was nauwelijks thuis, of de telefoon ging (Apenas llegué a casa [cuando] sonó el teléfono)
Conjunciones subordinantes (provocan posposición del verbo conjugado)
Sustantivas (= completivas):
* dat (que) > Ik zeg dat ik moe ben (Digo que estoy cansad@)
Causales:
* omdat (porque) > Ik ga naar bed omdat ik moe ben (Me voy a la cama porque estoy cansad@)
* aangezien (en vista de que, dado que) > Aangezien de notaris met vakantie is, is het kantoor gesloten (Dado que el notario está de vacaciones, la oficina está cerrada)
* daar (puesto que) > Ik ga verhuizen, daar mijn huis te klein wordt (Me voy a mudar, porque mi casa se queda demasiado pequeña)
* doordat (a causa de que) > Doordat de weg afgesloten was, kon ik niet naar mijn werk (Ya que el camino estaba cerrado, no pude ir al trabajo)
Concesivas:
* hoewel (aunque, si bien) > Hoewel we er geen zin in hebben, gaan we toch boodschappen doen (Aunque no tenemos ganas, vamos igual a hacer la compra)
* ofschoon (si bien, a pesar de que) > Ik ging mee winkelen, ofschoon ik erg moe was (Me apunté a ir de tiendas, aunque estaba muy cansad@)
* ondanks [het feit] dat (a pesar de[l hecho de] [que]) > Ondanks dat het regende, fietsten we door (A pesar de que llovía, seguimos montando en bicicleta)
= niettegenstaande [het feit] dat] (formal) (a pesar de que, no obstante el hecho de que) > Niettegenstaande dat het erg koud was, gingen we joggen (A pesar de que hacía mucho frío, fuimos a correr)
Estructuras dobles:
* niet alleen… maar ook… (no solo… sino también… ) > Niet alleen de studenten, maar ook de docent kijkt uit naar het weekend (No solo los estudiantes sino también el profesor está deseando que llegue el fin de semana)
* [noch…] noch… (ni… ni… ) > [Noch] de minister noch de premier wilde iets zeggen (Ni el ministro ni el presidente del gobierno quisieron decir nada)
* zowel… als… (tanto… como… ) > Zowel Jan als Mirjam woont in Den Haag (Tanto Jan como Esther viven en La Haya)
* hoe meer/minder…, hoe meer/minder… [des te meer/minder…] (cuanto más/menos… tanto más/menos… ) > Hoe langer ik leef, hoe meer [/ des te meer] besef ik [/ ik besef] wat de gevolgen van mijn eigen keuzes zijn (Cuanto más vivo más consciente soy de las consecuencias de mis propias decisiones)
Condicionales:
* als (wanneer) (si) > Als je lief bent, mag je mee[komen] (Si te portas bien, puedes venir [conmigo/con nosotr@s])
* zolang (mientras [que]) > Zolang je maar niet gaat zingen, vind ik het goed (Mientras [que] no te pongas a cantar, me parece bien)
* indien (si [formal]) > Indien je ouder bent dan 65 jaar, betaal je een lagere toegangsprijs (Si eres mayor de 65 años pagas una cuota de entrada más baja)
* tenzij (a menos que) > Ik kom morgen, tenzij ik moet werken (Vengo mañana, a menos que tenga que trabajar)
* mits (siempre y cuando, con la condición de que) > We kopen het huis, mits we er volgende maand al in kunnen [komen wonen] (Compramos la casa, siempre y cuando podamos entrar [a vivir] en ella ya el mes próximo)
[comparar con el ‘si’ de la interrogativa indirecta (= ‘if’ inglés, ‘ob’ alemán)
* of (si) > Ik weet nog niet of zij naar het feest komt (Aún no sé si [ella] viene a la fiesta)
Finales:
* opdat (para que, de forma que) [con ‘volición’] > Ik weet niet wat te zeggen opdat je je beter zou voelen (No sé qué decir para que te sientas mejor)
* zodat (de forma que, por lo que) [sin ‘volición’] > Er kwamen veel mensen te laat, zodat we niet op tijd konden vertrekken (Mucha gente llegó tarde, de forma que no pudimos salir a tiempo)
Temporales:
* als/wanneer (cuando) > We gaan pas naar huis als je klaar bent met je werk (Iremos a casa solo cuando estés list@ con el trabajo)
* voordat (antes de) > Kinderen kunnen al tellen, voordat ze kunnen lezen (Los niños saben contar antes de saber leer)
* [alvorens] (antes de [que]) > Klop op de deur alvorens de kamer binnen te gaan (Llama a la puerta antes de entrar en la habitación)
* nadat (después de [que]) > Nadat hij de deur op slot deed, ging hij naar bed (Después de echar el cerrojo a la puerta, se fue a la cama)
* totdat (hasta que) > Wacht met eten, totdat ik thuis ben (Espera para comer hasta que yo esté en casa)
* nu [dat] (ahora que) > Nu de batterij leeg is, doet hij het niet meer (Ahora que se han agotado las pilas, ya no funciona)
* zodra (en cuanto, tan pronto como) > Zodra ik hem zie, moet ik lachen (En cuanto lo veo, me da la risa)
* terwijl (mientras) > Ik check m'n mail en social media, terwijl ik mijn ontbijt eet (Miro mi correo y las redes sociales mientras tomo el desayuno)
(aunque, ‘mientras que’ = hoewel] > Ik heb de koffie toch maar opgedronken, terwijl die koud was (Me he bebido el café, aunque estaba frío)
* zolang (mientras, en tanto que) > Ik blijf binnen, zolang het regent (Me quedo dentro mientras llueva)
* sinds/sedert (desde) > Sinds/Sedert we kinderen hebben, hebben we nauwelijks tijd voor elkaar (Desde que tenemos hijos apenas tenemos tiempo para el otro)
* toen (al, cuando) > Ik ging net de deur uit toen hij arriveerde ([Yo] Acababa de salir por la puerta cuando llegó él)
* naarmate (a medida que) > Naarmate het later werd, werd het gezelliger (A medida que avanzaba la tarde se estaba más a gusto)
Interrogativas indirectas:
* wat/welke/waar/waarom/wanneer/hoe/of, etc. (qué/cuál/dónde/por qué/cuándo/cómo/si, etc.)
> Ik weet niet wat hij doet, welke auto hij heeft, waar hij vandaan komt, wanneer hij jarig is, hoe oud hij is, of hij in Leiden woont, etc. (No sé lo que hace, qué coche tiene, de dónde es, cuándo es su cumpleaños, la edad que tiene, si vive en Leiden, etc.)
Adverbios en posición 1 (provocan inversión sujeto/verbo)
* bovendien (además) > Bovendien kan hij Ivriet lezen (Además, sabe leer hebreo)
* daardoor (por eso/ello) > Daardoor ontstaan in de hele EU economische problemen (Debido a eso surgen problemas económicos en toda la UE)
* daarna (luego, después) > Eerst een borrel drinken. Daarna gaan we eten (Primero tomamos una copa y luego nos vamos a comer)
* daarom (por eso/ello) > We hebben het koud. Daarom trekken we een jas aan (Tenemos frío. Por eso nos ponemos un abrigo)
* daarvoor (para eso/ello) > Daarvoor heb ik helaas geen tijd (Por desgracia, para eso no tengo tiempo)
(antes de eso) [temporal] > Daarvoor moet ik eerst mijn handen wassen (Antes [de ello] tengo que lavarme las manos)
* desondanks (sin embargo, no obstante) > Desondanks is de Spaanse bevolking relatief jong in vergelijking met enkele landen uit de Europese Unie (Sin embargo, la población española es relativamente joven en comparación con algunos países de la Unión Europea)
* sindsdien (desde entonces) > Zij heeft een andere baan gevonden en sindsdien is ze veel vrolijker ([Ella] ha encontrado otro trabajo y desde entonces está mucho más contenta)
* toch (sin embargo, no obstante) > Ik heb vannacht goed geslapen, en toch ben ik moe (He dormido bien anoche y sin embargo estoy cansad@)
* toen (entonces, en ese momento) > Toen had je nog geen mobiele telefoon (Entonces aún no tenías teléfono móvil)
* vervolgens (a continuación) > Vervolgens neem je de eerste straat links en de tweede rechts (A continuación tomas la primera calle a la izquierda y la segunda a la derecha)
* intussen/ondertussen (mientras, entre tanto) > Hij is vorige week vertrokken en zit intussen in Zuid-Europa ([Él] se fue la semana pasada y entretanto está en Sudamérica) / Hij keek televisie tijdens het koken en ondertussen brandde het eten aan (Estaba viendo la tele mientras cocinaba y entretando se le quemó la comida)
Preposiciones – si van en ‘posición 1’ provocan inversión sujeto/verbo
* dankzij (gracias a) > Dankzij onze paraplu's werden we niet nat (Gracias a nuestros paraguas no nos mojamos)
* door (por, a acusa de, debido a) > Door de mist konden we de weg bijna niet meer zien (Por la niebla casi no podíamos ver la carretera)
* na (después de, tras) > Na het eten moet iemand afwassen (Tras la comida alguien tiene que fregar)
* ondanks (a pesar de) > Ondanks de storm gaan we fietsen (A pesar de la tormenta nos vamos a montar en bici)
= niettegenstaande (a pesar de) [formal] > Niettegenstaande de storm ging het concert door (A pesar de la tormenta el concierto no se anuló)
* sinds/sedert (desde) > Sinds/sedert vorig jaar woon ik in Utrecht (Desde el año pasado vivo en Utrech[t])
* tijdens (durante) > Tijdens de zomermaanden zijn de toegangstijden gewijzigd (Durante los meses de verano han cambiado los horarios de acceso)
* tot (hasta) > Tot april zullen de werkzaamheden duren (Las obras durarán hasta abril)
* vanwege (a causa de) > Vanwege de vakantie zijn wij gesloten tot 1 september (A causa de las vacaciones estamos cerrados hasta el 1 de septiembre)
Excelente muchas gracias y saludos cordiales
Gracias, Alirio. Me encanta que sirva para algo. Fernando