[A] 3.- Een dag in het leven van een Nederlandse student

Een dag in het leven van een Nederlandse student

Door A. van Drecht, bewerkt door F. García de la Banda

Ik woon in een studentenhuis. We zijn daar met z’n vieren: twee jongens en twee meisjes. De kamers zijn heel klein. We hebben ook een woonkamer. Daar kijken we televisie en eten we ‘s avonds samen. We koken om de beurt.

Ik word laat wakker, als ik geen college/les heb. Ik hou van uitslapen. Dan loop ik naar de keuken. Daar maak ik koffie en het ontbijt. Na het ontbijt ga ik naar de universiteit. Ik ga vaak naar de bibliotheek. Daar kan ik goed studeren (thuis is teveel afleiding). Ik moet natuurlijk ook naar colleges. ‘s Middags lunch ik in de kantine. Daar is het altijd gezellig.

Ik zie mijn vrienden vaak. Soms ‘s middags, en soms ‘s avonds. We drinken vaak koffie in een ca. Dan praten we veel, over onze levens. Er zijn altijd nieuwe verhalen! ‘s Avonds drinken we een biertje of een wijntje. Soms gaan we naar de film.

Maar ik heb ook nog hobby‘s. Één keer per week heb ik dansles. Dat is op dinsdagavond. Dat vind ik altijd leuk. Ik ontmoet er leuke mensen. Na de les gaan we vaak wat (= iets) drinken. Als ik moe ben, lees ik graag. Zo lang mogelijk!

Ik ga graag naar de sauna. Soms ben ik gestrest. Dan wil ik me ontspannen. In de sauna voel ik me rustig. Ik denk dan niet aan studeren! Na al deze dingen ga ik vaak laat naar bed. En dan begint het opnieuw!

Woordenschat

het studentenhuis
Op ‘kamers’ wonen [NL] = Op ‘kot’ wonen [VL]
Met z’n (= zijn) vieren
de woonkamer (= zitkamer, huiskamer)
televisiekijken
Om de beurt
koken
wakker worden
het college
de les
uitslapen
de keuken
de koffie
het ontbijt
de bibliotheek
thuis
de afleiding
de kantine
lunchen
het verhaal (een verhaal vertellen)
de hobby
de dansles
iemand ontmoeten
de sauna
gestrest zijn
ontspannen zijn
rustig
opnieuw

Vocabulario

la residencia (tb. ‘piso’) de estudiantes
Alquilar una habitación en un piso de estudiantes
Los cuatro juntos
el salón, sala de estar, salita
ver la tele
Por turnos
cocinar
despertar(se)
la clase (universitaria)
la clase (todas)
dormir hasta tarde
la cocina
el café
el desayuno
la biblioteca
en casa
la distracción
el bar
almorzar, comer al mediodía
la historia (contar una historia)
la afición, el hobby
la clase de baile
encontrar, conocer a alguien
la sauna
estar estresado (-a)
estar relajado (-a)
tranquilo (-a)
de nuevo, otra vez

Beantwoord de volgende vragen

1.- Woont Annemarie bij haar ouders?
> En jij, waar woon je?

2.- Met hoeveel mensen woont ze?
> En jij, met hoveel mensen woon je?

3.- Wat doet ze in haar woonkamer?
> En jij, wat doe je in jouw woonkamer?

4.- Hoe heet het, als je laat wakker wordt?
> Hoe laat word je ’s ochtends wakker?

5.- Waar gaat Annemarie vaak naartoe (op de universiteit)?
> En jij, hoe vaak ga je naar de bibliotheek?

6.- Waarom kan ze thuis niet goed studeren?
> En jij, kan je thuis goed studeren?

7.- Wat doet Annemarie met haar vrienden?
> En jij, wat doe je met jouw vrienden?

8.- Wat zijn Annemaries hobby’s?
> En wat zijn jouw hobby’s?

9.- Wat doet ze vaak na haar dansles?
> En jij, wat doe je na deze les Nederlands?

10.- Wat doet Annemarie om zich te ontspannen?
> En jij, wat doe je om je te ontspannen?

Antwoorden

1.- Nee, ze woont niet bij haar ouders. Ze woont (op kamers) in een studentenhuis.
> Ik woon wel bij mijn ouders.
> Ik woon ook in een studentenhuis.

2.- Ze woont met drie andere studenten. Ze zijn 'met z'n vieren' [NL] (= 'met vier' [VL]).
> Ik woon met mijn ouders en een zus, we zijn ook met z'n vieren (met vier).
> Ik woon met twee studenten: we zijn 'met z'n drieën' (= 'met drie').

3.- Televisiekijken en ('s avonds) eten = Ze kijkt daar televisie en eet daar 's avonds.
> Gewoon rustig zitten, lezen, praten met mijn vrienden/familie, eten, en natuurlijk ook televisikijken.

4.- Uitslapen.
> Ik word ’s ochtends om 8 uur wakker. In het weekend kan ik wat later opstaan.

5.- Ze gaat vaak naar de bibliotheek.
> Ik ga iedere dag / drie dagen per week / weinig / bijna nooit / naar de bibliotheek.

6.- Want ze heeft teveel afleiding = Ze kan zich niet goed concentreren.
> Ja, ik heb thuis geen lawaai en weinig afleiding. Ik kan me prima concentreren.
> Nee, absoluut niet. Thuis hebben we altijd vrienden en harde muziek. En de TV (te) staat altijd aan.

7.- Ze drinkt vaak koffie in een ca (met haar vrienden) en ze praten veel. `s Avonds drinken ze iets en soms gaan ze naar de film.
> We spreken af en gaan uit iets drinken. Soms kijken we thuis samen naar een film of een TV-serie, of gaan we dansen of naar de bioscoop. Soms spelen we een leuk spelletje zoals 'Trivial Pursuit'.

8.- Haar hobby's zijn dansen, uitgaan, lezen, en naar de sauna gaan.
> Ik hou van fietsen, zingen, uitgaan en vreemde talen.

9.- Ze gaan iets drinken = Na de les gaan ze iets drinken.
> Ik ga naar huis om te eten = Na deze les ga ik naar huis om te eten.

10.- Ze gaat naar de sauna (om zich te ontspannen) =  Om zich te ontspannen gaat ze naar de sauna.
> Ik sport, ga uit met mijn vrienden, ga dansen, lees, kijk televisie... om me te ontspannen = Om me te ontspannen, sport ik, ga ik uit met mijn vrienden, ga ik dansen, lees ik , kijk ik televisie, etc.