Gesprek op een receptie in Brussel
(formeel)
- Mag ik me even voorstellen?
- Hoe heet u?
- Hoe spelt u uw naam?
- Hoe maakt u het?
[Hoe gaat het met u]
- Waar komt u vandaan?
- Waar ligt dat?
- Waar woont u?
[In welke buurt/straat woont u?]
- Waar wonen uw ouders?
- Hoe heten ze?
- Hebt u broers of zussen?
- Wat doen ze?
[Wat voor werk doen/hebben ze?]
[= Wat soort werk...]
- Bent u getrouwd?
[Huwen/trouwen (casarse), trouw zijn (ser fiel), het huwelijk (el matrimonio), de bruiloft (la boda), de bruid (la novia) + de bruidegom (el novio)]
- Hebt u kinderen?
- Hoe oud zijn ze?
- Wat doet u in Brussel?
- Bent u al lang in Brussel
[Hoe lang bent u al in Brussel?]
- In welke buurt woont u?
- Is dat een goede buurt (om te wonen)?
- Gaat u met de auto naar het werk?
- [Hoe gaat u naar het werk?]
- Is de bus/de tram in Brussel snel?
- Hoe duur zijn de taxi’s in Brussel?
- In welk hotel logeert u ?
- Hoe vindt u Brussel?
- Hebt u veel gezien van de stad?
- Hebt u veel bezienswaardigheden gezien/bezocht?
- Wat raadt u me aan?
[Wat beveelt u me aan?]
- [aanraden, raadde aan, aangeraden: aconsejar
aanbevelen, beval aan, aanbevolen: recomendar]
- Welke monumenten zijn belangrijk (om te zien)?
- Welk museum is het belangrijst/leukst?
- Welke straat is het bekendst?
- Waar ligt het centrum?
- Hoeveel mensen/inwoners heeft Brussel?
Naar een restaurant
- Hebt u honger?
- Hebt u zin om te eten?
- Hebt u zin om naar een restaurant te gaan?
- Kent u een goed restaurant?
[Weet u van een goed restaurant (in de buurt)?]
- Wilt u een dagschotel?
- Hebt u dorst?
- Wat wilt u drinken?
- Wilt u wijn/ een glas wijn (bij het eten) of hebt u liever bier?
- Hebt u liever witte of rode wijn?
- Wat vindt u van de maaltijd/het eten?
- Wat vindt u van de wijn?
- Vindt u de wijn lekker?
- [Smaakt de wijn goed/lekker?]
- De ober zegt: ‘Alles goed, meneer?’
- [Het eerste gerecht, het tweede gerecht, het nagerecht (= het dessert/ het toetje)]
- Hebt u zin in een nagerecht?
- Wenst u een nagerecht? [wensen: desear]