Vraaggesprek/Interview op een zomercursus - (formeel)
1) Hoe heet u?/ Wat is uw naam?/ En uw voornaam?
- Waar komt u vandaan?/ Waar bent u geboren?
- Waar woont u nu?/ Woont u bij uw ouders?
- Hoe oud bent u?/ Wanneer bent u jarig?
2) Waar studeert u?/ Wat studeert u?/ Aan welke universiteit studeert u?
- Wat is uw hoofdvak/bijvak?
- Spreekt u andere talen?
- Wie is uw docent Nederlands?
- Waar komt hij/ze vandaan?
- Spreekt u vaak met Nederlandstaligen?
- Luistert u soms naar de Nederlandse radio?
3) Hoe lang hebt u Nederlands gestudeerd?
- Waarom studeert u Nederlands?
- Welk boek/Welke methode (= leergang) hebt u gebruikt?
- Wat vindt u het moeilijkst: schrijven/luisteren/lezen of spreken?
4) Hoe hebt u van onze zomercursus gehoord?
- Hoe bent u naar de cursus gekomen?
- Bent u met de auto/de trein/het vliegtuig gekomen?
- Hoe lang duurde de reis?
- Hebt u een auto?/ Kunt u rijden?
- Hebt u een beurs?/ Vindt u de cursus duur?
- Komen er ook andere studenten van uw universiteit naar onze cursus?
5) Hebt u kennissen/vrienden/familieleden in Nederland of België?
- Bent u al eerder in Nederland of België geweest? Waar en wanneer?
6) Reizen: Houdt u van reizen?
- In welke landen bent u geweest?
- Reist u liever alleen of met vrienden?
7) Familie: Wilt u even uw familie beschrijven?
- Hebt u veel broers en zussen? Hoe oud zijn ze? Wat doen ze?
8) Woonplaats: Wilt u even iets vertellen over uw stad?
- Is die groot of klein?/ Hoeveel inwoners heeft uw stad?
- Is die mooi?/Wat is typisch van uw stad?
9) Lezen: Leest u de krant (of kijkt u naar het nieuws) iedere dag?
- Leest u poëzie graag of leest u liever romans?
- Wanneer leest u gewoonlijk?
10) Waarin zou u later willen werken, en waarom?
11) Wat hebt u gisteren gedaan?/ Wat hebt u vanmorgen gegeten?
12) Wat zijn uw hobby’s?