C1 – In de winkel
- Hoe heten ze?
- Waar zijn ze?
- Wat doen ze?
- Welke maat past Nora?
- En welke maat heeft Nora?
- Staat de rok haar/Nora goed?
- Hoe vindt Nora de rok?
- Koopt ze de rok?
> Ga je soms met iemand shoppen? Met wie?
> Houd je van shoppen/winkelen?
> Wat koop je meestal als je gaat winkelen?
>
C4 – Een trui kopen
- Hoe heten ze?
- Waar zijn ze?
- Wat doen ze?
- Wat zoekt Martin?
- Wat is zijn maat truien (= zijn truimaat)?
[mijn maat schoenen, broeken, rokken = mijn schoenmaat, broekmaat, rokmaat, enz.]
-
Les 10 – C7 – In de boekwinkel
- Waar is Gary?
- Wat doet hij [ie]?
- Wie was Berlage ['berla:ɣƏ]?
- Waarom kan Gary niet alle drie boeken kopen?
- Wat doen ze dan?
- En wat wil hij verder kopen?
- Kan hij dat in de boekwinkel kopen?
-
> Ben je ooit in Amsterdam geweest?
> Houd je van boeken over de geschiedenis van steden?
> Heb je thuis een plattegrond van Granada?
>