C1 - Welke tram [trem]?
Hoeveel mensen zijn er in de dialoog?
> En hoeveel mensen zijn er hier in de klas (collegezaal)?
Zijn ze twee mannen?
Hoe heten ze?
> En hoet heet je? Kun je dat spellen?
Wat is de situatie?
Wat vraagt Louis? (Wat wil Louis weten?)
Is het Centraal Station ver?
> Woon je ver van de faculteit?
> Waar woon je?
Wat doe je het beste om naar het Centraal Station te gaan? (Hoe kom je daar?)
Welke tram [trem] moet je nemen?
> Hoe kom je naar de faculteit (met de bus, met de fiets… of te voet)?
> Is er een tram in Granada? En waar je geboren bent?
Hoe heet de plaats waar je de tram [trem] neemt?
Is de tramhalte ver?
Wat zeg je als iemand je helpt?
C3 – Op het centraalstation
Hoeveel mensen zijn er in deze dialoog?
Hoe heten ze?
Wat is de situatie?
Wat vraagt Kathy? (Wat wil Kathy weten?)
Wat wil Kathy, een enkele reis of een retourtje?
Hoeveel kost een treinkaartje naar Londen via Brussel?
En met een kind van zes?
> Vind je dat duur of goedkoop?
> Neem je vaak de trein?
> Reis je graag met de trein?
C8 – Nog een vraag
Wat vraagt Kathy nog? (Wat wil Kathy nog weten?)
Hoeveel keer per dag vertrekt de trein?
Kan je ‘s ochtends vertrekken?
Hoe laat kom je dan in Londen aan? / Hoe laat ben je dan in Londen?
Hoe laat kan je ‘s middags vertrekken?
En hoe laat kom je dan in Londen aan? / Hoe laat ben je dan in Londen?
> Is dit een formele of een informele dialoog?
> Hoe weet je dat?
> Ben je ooit in Londen geweest?
> Wanneer was dat?